INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afstoten

O.t.t. (Present)

• stootte af
• stootte af
• stootte af
• stootte af
• stootten af
• stootten af
• stootten af

O.v.t. (Past)

• zal afstoten
• zult afstoten
• zal afstoten
• zult afstoten
• zult afstoten
• zullen afstoten
• zullen afstoten

O.t.t.t. (Future)

• had afgestoten
• had afgestoten
• had afgestoten
• had afgestoten
• hadden afgestoten
• hadden afgestoten
• hadden afgestoten

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgestoten
• hebt afgestoten
• heeft afgestoten
• hebt afgestoten
• hebben afgestoten
• hebben afgestoten
• hebben afgestoten

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgestoten hebben
• zult afgestoten hebben
• zal afgestoten hebben
• zult afgestoten hebben
• zult afgestoten hebben
• zullen afgestoten hebben
• zullen afgestoten hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgestoten hebben
• zou afgestoten hebben
• zou afgestoten hebben
• zou afgestoten hebben
• zouden afgestoten hebben
• zouden afgestoten hebben
• zouden afgestoten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgestoten
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgestoten
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgestoten worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgestoten worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgestoten
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgestoten
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgestoten zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgestoten zijn
•