INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afstormen

O.t.t. (Present)

• stormde af
• stormde af
• stormde af
• stormde af
• stormden af
• stormden af
• stormden af

O.v.t. (Past)

• zal afstormen
• zult afstormen
• zal afstormen
• zult afstormen
• zult afstormen
• zullen afstormen
• zullen afstormen

O.t.t.t. (Future)

• was afgestormd
• was afgestormd
• was afgestormd
• was afgestormd
• waren afgestormd
• waren afgestormd
• waren afgestormd

O.v.t.t. (Condicional)

• ben afgestormd
• bent afgestormd
• is afgestormd
• bent afgestormd
• zijn afgestormd
• zijn afgestormd
• zijn afgestormd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgestormd zijn
• zult afgestormd zijn
• zal afgestormd zijn
• zult afgestormd zijn
• zult afgestormd zijn
• zullen afgestormd zijn
• zullen afgestormd zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgestormd zijn
• zou afgestormd zijn
• zou afgestormd zijn
• zou afgestormd zijn
• zouden afgestormd zijn
• zouden afgestormd zijn
• zouden afgestormd zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•