NL.png afstijgen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afstijgen

O.t.t. (Present)

  • steeg af
  • steeg af
  • steeg af
  • steeg af
  • stegen af
  • stegen af
  • stegen af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afstijgen
  • zult afstijgen
  • zal afstijgen
  • zult afstijgen
  • zult afstijgen
  • zullen afstijgen
  • zullen afstijgen

O.t.t.t. (Future)

  • was afgestegen
  • was afgestegen
  • was afgestegen
  • was afgestegen
  • waren afgestegen
  • waren afgestegen
  • waren afgestegen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben afgestegen
  • bent afgestegen
  • is afgestegen
  • bent afgestegen
  • zijn afgestegen
  • zijn afgestegen
  • zijn afgestegen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgestegen zijn
  • zult afgestegen zijn
  • zal afgestegen zijn
  • zult afgestegen zijn
  • zult afgestegen zijn
  • zullen afgestegen zijn
  • zullen afgestegen zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgestegen zijn
  • zou afgestegen zijn
  • zou afgestegen zijn
  • zou afgestegen zijn
  • zouden afgestegen zijn
  • zouden afgestegen zijn
  • zouden afgestegen zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •