INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afspringen

O.t.t. (Present)

• sprong af
• sprong af
• sprong af
• sprong af
• sprongen af
• sprongen af
• sprongen af

O.v.t. (Past)

• zal afspringen
• zult afspringen
• zal afspringen
• zult afspringen
• zult afspringen
• zullen afspringen
• zullen afspringen

O.t.t.t. (Future)

• was afgesprongen
• was afgesprongen
• was afgesprongen
• was afgesprongen
• waren afgesprongen
• waren afgesprongen
• waren afgesprongen

O.v.t.t. (Condicional)

• ben afgesprongen
• bent afgesprongen
• is afgesprongen
• bent afgesprongen
• zijn afgesprongen
• zijn afgesprongen
• zijn afgesprongen

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgesprongen zijn
• zult afgesprongen zijn
• zal afgesprongen zijn
• zult afgesprongen zijn
• zult afgesprongen zijn
• zullen afgesprongen zijn
• zullen afgesprongen zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgesprongen zijn
• zou afgesprongen zijn
• zou afgesprongen zijn
• zou afgesprongen zijn
• zouden afgesprongen zijn
• zouden afgesprongen zijn
• zouden afgesprongen zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•