NL.png afsponsen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afsponsen

O.t.t. (Present)

  • sponste af
  • sponste af
  • sponste af
  • sponste af
  • sponsten af
  • sponsten af
  • sponsten af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afsponsen
  • zult afsponsen
  • zal afsponsen
  • zult afsponsen
  • zult afsponsen
  • zullen afsponsen
  • zullen afsponsen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgesponst
  • had afgesponst
  • had afgesponst
  • had afgesponst
  • hadden afgesponst
  • hadden afgesponst
  • hadden afgesponst
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgesponst
  • hebt afgesponst
  • heeft afgesponst
  • hebt afgesponst
  • hebben afgesponst
  • hebben afgesponst
  • hebben afgesponst

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgesponst hebben
  • zult afgesponst hebben
  • zal afgesponst hebben
  • zult afgesponst hebben
  • zult afgesponst hebben
  • zullen afgesponst hebben
  • zullen afgesponst hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgesponst hebben
  • zou afgesponst hebben
  • zou afgesponst hebben
  • zou afgesponst hebben
  • zouden afgesponst hebben
  • zouden afgesponst hebben
  • zouden afgesponst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgesponst
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgesponst
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgesponst worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgesponst worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgesponst
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgesponst
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgesponst zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgesponst zijn
  •