INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afsloffen

O.t.t. (Present)

• slofte af
• slofte af
• slofte af
• slofte af
• sloften af
• sloften af
• sloften af

O.v.t. (Past)

• zal afsloffen
• zult afsloffen
• zal afsloffen
• zult afsloffen
• zult afsloffen
• zullen afsloffen
• zullen afsloffen

O.t.t.t. (Future)

• had afgesloft
• had afgesloft
• had afgesloft
• had afgesloft
• hadden afgesloft
• hadden afgesloft
• hadden afgesloft

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgesloft
• hebt afgesloft
• heeft afgesloft
• hebt afgesloft
• hebben afgesloft
• hebben afgesloft
• hebben afgesloft

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgesloft hebben
• zult afgesloft hebben
• zal afgesloft hebben
• zult afgesloft hebben
• zult afgesloft hebben
• zullen afgesloft hebben
• zullen afgesloft hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgesloft hebben
• zou afgesloft hebben
• zou afgesloft hebben
• zou afgesloft hebben
• zouden afgesloft hebben
• zouden afgesloft hebben
• zouden afgesloft hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgesloft
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgesloft
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgesloft worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgesloft worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgesloft
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgesloft
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgesloft zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgesloft zijn
•