INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afseinen

O.t.t. (Present)

• seinde af
• seinde af
• seinde af
• seinde af
• seinden af
• seinden af
• seinden af

O.v.t. (Past)

• zal afseinen
• zult afseinen
• zal afseinen
• zult afseinen
• zult afseinen
• zullen afseinen
• zullen afseinen

O.t.t.t. (Future)

• had afgeseind
• had afgeseind
• had afgeseind
• had afgeseind
• hadden afgeseind
• hadden afgeseind
• hadden afgeseind

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgeseind
• hebt afgeseind
• heeft afgeseind
• hebt afgeseind
• hebben afgeseind
• hebben afgeseind
• hebben afgeseind

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgeseind hebben
• zult afgeseind hebben
• zal afgeseind hebben
• zult afgeseind hebben
• zult afgeseind hebben
• zullen afgeseind hebben
• zullen afgeseind hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgeseind hebben
• zou afgeseind hebben
• zou afgeseind hebben
• zou afgeseind hebben
• zouden afgeseind hebben
• zouden afgeseind hebben
• zouden afgeseind hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgeseind
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgeseind
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgeseind worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgeseind worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgeseind
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgeseind
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgeseind zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgeseind zijn
•