NL.png afschilderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afschilderen

O.t.t. (Present)

  • schilderde af
  • schilderde af
  • schilderde af
  • schilderde af
  • schilderden af
  • schilderden af
  • schilderden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afschilderen
  • zult afschilderen
  • zal afschilderen
  • zult afschilderen
  • zult afschilderen
  • zullen afschilderen
  • zullen afschilderen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgeschilderd
  • had afgeschilderd
  • had afgeschilderd
  • had afgeschilderd
  • hadden afgeschilderd
  • hadden afgeschilderd
  • hadden afgeschilderd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgeschilderd
  • hebt afgeschilderd
  • heeft afgeschilderd
  • hebt afgeschilderd
  • hebben afgeschilderd
  • hebben afgeschilderd
  • hebben afgeschilderd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgeschilderd hebben
  • zult afgeschilderd hebben
  • zal afgeschilderd hebben
  • zult afgeschilderd hebben
  • zult afgeschilderd hebben
  • zullen afgeschilderd hebben
  • zullen afgeschilderd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgeschilderd hebben
  • zou afgeschilderd hebben
  • zou afgeschilderd hebben
  • zou afgeschilderd hebben
  • zouden afgeschilderd hebben
  • zouden afgeschilderd hebben
  • zouden afgeschilderd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgeschilderd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgeschilderd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgeschilderd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgeschilderd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgeschilderd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgeschilderd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgeschilderd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgeschilderd zijn
  •