NL.png afscheuren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afscheuren

O.t.t. (Present)

  • scheurde af
  • scheurde af
  • scheurde af
  • scheurde af
  • scheurden af
  • scheurden af
  • scheurden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afscheuren
  • zult afscheuren
  • zal afscheuren
  • zult afscheuren
  • zult afscheuren
  • zullen afscheuren
  • zullen afscheuren

O.t.t.t. (Future)

  • had afgescheurd
  • had afgescheurd
  • had afgescheurd
  • had afgescheurd
  • hadden afgescheurd
  • hadden afgescheurd
  • hadden afgescheurd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgescheurd
  • hebt afgescheurd
  • heeft afgescheurd
  • hebt afgescheurd
  • hebben afgescheurd
  • hebben afgescheurd
  • hebben afgescheurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgescheurd hebben
  • zult afgescheurd hebben
  • zal afgescheurd hebben
  • zult afgescheurd hebben
  • zult afgescheurd hebben
  • zullen afgescheurd hebben
  • zullen afgescheurd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgescheurd hebben
  • zou afgescheurd hebben
  • zou afgescheurd hebben
  • zou afgescheurd hebben
  • zouden afgescheurd hebben
  • zouden afgescheurd hebben
  • zouden afgescheurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgescheurd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgescheurd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgescheurd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgescheurd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgescheurd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgescheurd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgescheurd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgescheurd zijn
  •