INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afschermen

O.t.t. (Present)

• schermde af
• schermde af
• schermde af
• schermde af
• schermden af
• schermden af
• schermden af

O.v.t. (Past)

• zal afschermen
• zult afschermen
• zal afschermen
• zult afschermen
• zult afschermen
• zullen afschermen
• zullen afschermen

O.t.t.t. (Future)

• had afgeschermd
• had afgeschermd
• had afgeschermd
• had afgeschermd
• hadden afgeschermd
• hadden afgeschermd
• hadden afgeschermd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgeschermd
• hebt afgeschermd
• heeft afgeschermd
• hebt afgeschermd
• hebben afgeschermd
• hebben afgeschermd
• hebben afgeschermd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgeschermd hebben
• zult afgeschermd hebben
• zal afgeschermd hebben
• zult afgeschermd hebben
• zult afgeschermd hebben
• zullen afgeschermd hebben
• zullen afgeschermd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgeschermd hebben
• zou afgeschermd hebben
• zou afgeschermd hebben
• zou afgeschermd hebben
• zouden afgeschermd hebben
• zouden afgeschermd hebben
• zouden afgeschermd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgeschermd
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgeschermd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgeschermd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgeschermd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgeschermd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgeschermd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgeschermd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgeschermd zijn
•