INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afschakelen

O.t.t. (Present)

• schakelde af
• schakelde af
• schakelde af
• schakelde af
• schakelden af
• schakelden af
• schakelden af

O.v.t. (Past)

• zal afschakelen
• zult afschakelen
• zal afschakelen
• zult afschakelen
• zult afschakelen
• zullen afschakelen
• zullen afschakelen

O.t.t.t. (Future)

• had afgeschakeld
• had afgeschakeld
• had afgeschakeld
• had afgeschakeld
• hadden afgeschakeld
• hadden afgeschakeld
• hadden afgeschakeld

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgeschakeld
• hebt afgeschakeld
• heeft afgeschakeld
• hebt afgeschakeld
• hebben afgeschakeld
• hebben afgeschakeld
• hebben afgeschakeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgeschakeld hebben
• zult afgeschakeld hebben
• zal afgeschakeld hebben
• zult afgeschakeld hebben
• zult afgeschakeld hebben
• zullen afgeschakeld hebben
• zullen afgeschakeld hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgeschakeld hebben
• zou afgeschakeld hebben
• zou afgeschakeld hebben
• zou afgeschakeld hebben
• zouden afgeschakeld hebben
• zouden afgeschakeld hebben
• zouden afgeschakeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgeschakeld
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgeschakeld
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgeschakeld worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgeschakeld worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgeschakeld
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgeschakeld
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgeschakeld zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgeschakeld zijn
•