NL.png afruimen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afruimen

O.t.t. (Present)

  • ruimde af
  • ruimde af
  • ruimde af
  • ruimde af
  • ruimden af
  • ruimden af
  • ruimden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afruimen
  • zult afruimen
  • zal afruimen
  • zult afruimen
  • zult afruimen
  • zullen afruimen
  • zullen afruimen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgeruimd
  • had afgeruimd
  • had afgeruimd
  • had afgeruimd
  • hadden afgeruimd
  • hadden afgeruimd
  • hadden afgeruimd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgeruimd
  • hebt afgeruimd
  • heeft afgeruimd
  • hebt afgeruimd
  • hebben afgeruimd
  • hebben afgeruimd
  • hebben afgeruimd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgeruimd hebben
  • zult afgeruimd hebben
  • zal afgeruimd hebben
  • zult afgeruimd hebben
  • zult afgeruimd hebben
  • zullen afgeruimd hebben
  • zullen afgeruimd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgeruimd hebben
  • zou afgeruimd hebben
  • zou afgeruimd hebben
  • zou afgeruimd hebben
  • zouden afgeruimd hebben
  • zouden afgeruimd hebben
  • zouden afgeruimd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgeruimd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgeruimd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgeruimd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgeruimd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgeruimd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgeruimd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgeruimd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgeruimd zijn
  •