NL.png afragen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afragen

O.t.t. (Present)

  • raagde af
  • raagde af
  • raagde af
  • raagde af
  • raagden af
  • raagden af
  • raagden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afragen
  • zult afragen
  • zal afragen
  • zult afragen
  • zult afragen
  • zullen afragen
  • zullen afragen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgeraagd
  • had afgeraagd
  • had afgeraagd
  • had afgeraagd
  • hadden afgeraagd
  • hadden afgeraagd
  • hadden afgeraagd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgeraagd
  • hebt afgeraagd
  • heeft afgeraagd
  • hebt afgeraagd
  • hebben afgeraagd
  • hebben afgeraagd
  • hebben afgeraagd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgeraagd hebben
  • zult afgeraagd hebben
  • zal afgeraagd hebben
  • zult afgeraagd hebben
  • zult afgeraagd hebben
  • zullen afgeraagd hebben
  • zullen afgeraagd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgeraagd hebben
  • zou afgeraagd hebben
  • zou afgeraagd hebben
  • zou afgeraagd hebben
  • zouden afgeraagd hebben
  • zouden afgeraagd hebben
  • zouden afgeraagd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgeraagd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgeraagd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgeraagd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgeraagd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgeraagd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgeraagd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgeraagd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgeraagd zijn
  •