INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afpijnigen

O.t.t. (Present)

• pijnigde af
• pijnigde af
• pijnigde af
• pijnigde af
• pijnigden af
• pijnigden af
• pijnigden af

O.v.t. (Past)

• zal afpijnigen
• zult afpijnigen
• zal afpijnigen
• zult afpijnigen
• zult afpijnigen
• zullen afpijnigen
• zullen afpijnigen

O.t.t.t. (Future)

• had afgepijnigd
• had afgepijnigd
• had afgepijnigd
• had afgepijnigd
• hadden afgepijnigd
• hadden afgepijnigd
• hadden afgepijnigd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgepijnigd
• hebt afgepijnigd
• heeft afgepijnigd
• hebt afgepijnigd
• hebben afgepijnigd
• hebben afgepijnigd
• hebben afgepijnigd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgepijnigd hebben
• zult afgepijnigd hebben
• zal afgepijnigd hebben
• zult afgepijnigd hebben
• zult afgepijnigd hebben
• zullen afgepijnigd hebben
• zullen afgepijnigd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgepijnigd hebben
• zou afgepijnigd hebben
• zou afgepijnigd hebben
• zou afgepijnigd hebben
• zouden afgepijnigd hebben
• zouden afgepijnigd hebben
• zouden afgepijnigd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgepijnigd
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgepijnigd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgepijnigd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgepijnigd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgepijnigd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgepijnigd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgepijnigd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgepijnigd zijn
•