NL.png afnummeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afnummeren

O.t.t. (Present)

  • nummerde af
  • nummerde af
  • nummerde af
  • nummerde af
  • nummerden af
  • nummerden af
  • nummerden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afnummeren
  • zult afnummeren
  • zal afnummeren
  • zult afnummeren
  • zult afnummeren
  • zullen afnummeren
  • zullen afnummeren

O.t.t.t. (Future)

  • had afgenummerd
  • had afgenummerd
  • had afgenummerd
  • had afgenummerd
  • hadden afgenummerd
  • hadden afgenummerd
  • hadden afgenummerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgenummerd
  • hebt afgenummerd
  • heeft afgenummerd
  • hebt afgenummerd
  • hebben afgenummerd
  • hebben afgenummerd
  • hebben afgenummerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgenummerd hebben
  • zult afgenummerd hebben
  • zal afgenummerd hebben
  • zult afgenummerd hebben
  • zult afgenummerd hebben
  • zullen afgenummerd hebben
  • zullen afgenummerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgenummerd hebben
  • zou afgenummerd hebben
  • zou afgenummerd hebben
  • zou afgenummerd hebben
  • zouden afgenummerd hebben
  • zouden afgenummerd hebben
  • zouden afgenummerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgenummerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgenummerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgenummerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgenummerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgenummerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgenummerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgenummerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgenummerd zijn
  •