NL.png afmieteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afmieteren

O.t.t. (Present)

  • mieterde af
  • mieterde af
  • mieterde af
  • mieterde af
  • mieterden af
  • mieterden af
  • mieterden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afmieteren
  • zult afmieteren
  • zal afmieteren
  • zult afmieteren
  • zult afmieteren
  • zullen afmieteren
  • zullen afmieteren

O.t.t.t. (Future)

  • had afgemieterd
  • had afgemieterd
  • had afgemieterd
  • had afgemieterd
  • hadden afgemieterd
  • hadden afgemieterd
  • hadden afgemieterd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgemieterd
  • hebt afgemieterd
  • heeft afgemieterd
  • hebt afgemieterd
  • hebben afgemieterd
  • hebben afgemieterd
  • hebben afgemieterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgemieterd hebben
  • zult afgemieterd hebben
  • zal afgemieterd hebben
  • zult afgemieterd hebben
  • zult afgemieterd hebben
  • zullen afgemieterd hebben
  • zullen afgemieterd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgemieterd hebben
  • zou afgemieterd hebben
  • zou afgemieterd hebben
  • zou afgemieterd hebben
  • zouden afgemieterd hebben
  • zouden afgemieterd hebben
  • zouden afgemieterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgemieterd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgemieterd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgemieterd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgemieterd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgemieterd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgemieterd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgemieterd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgemieterd zijn
  •