NL.png afmesten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afmesten

O.t.t. (Present)

  • mestte af
  • mestte af
  • mestte af
  • mestte af
  • mestten af
  • mestten af
  • mestten af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afmesten
  • zult afmesten
  • zal afmesten
  • zult afmesten
  • zult afmesten
  • zullen afmesten
  • zullen afmesten

O.t.t.t. (Future)

  • had afgemest
  • had afgemest
  • had afgemest
  • had afgemest
  • hadden afgemest
  • hadden afgemest
  • hadden afgemest
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgemest
  • hebt afgemest
  • heeft afgemest
  • hebt afgemest
  • hebben afgemest
  • hebben afgemest
  • hebben afgemest

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgemest hebben
  • zult afgemest hebben
  • zal afgemest hebben
  • zult afgemest hebben
  • zult afgemest hebben
  • zullen afgemest hebben
  • zullen afgemest hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgemest hebben
  • zou afgemest hebben
  • zou afgemest hebben
  • zou afgemest hebben
  • zouden afgemest hebben
  • zouden afgemest hebben
  • zouden afgemest hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgemest
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgemest
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgemest worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgemest worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgemest
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgemest
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgemest zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgemest zijn
  •