NL.png afmelden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afmelden

O.t.t. (Present)

  • meldde af
  • meldde af
  • meldde af
  • meldde af
  • meldden af
  • meldden af
  • meldden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afmelden
  • zult afmelden
  • zal afmelden
  • zult afmelden
  • zult afmelden
  • zullen afmelden
  • zullen afmelden

O.t.t.t. (Future)

  • had afgemeld
  • had afgemeld
  • had afgemeld
  • had afgemeld
  • hadden afgemeld
  • hadden afgemeld
  • hadden afgemeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgemeld
  • hebt afgemeld
  • heeft afgemeld
  • hebt afgemeld
  • hebben afgemeld
  • hebben afgemeld
  • hebben afgemeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgemeld hebben
  • zult afgemeld hebben
  • zal afgemeld hebben
  • zult afgemeld hebben
  • zult afgemeld hebben
  • zullen afgemeld hebben
  • zullen afgemeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgemeld hebben
  • zou afgemeld hebben
  • zou afgemeld hebben
  • zou afgemeld hebben
  • zouden afgemeld hebben
  • zouden afgemeld hebben
  • zouden afgemeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgemeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgemeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgemeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgemeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgemeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgemeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgemeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgemeld zijn
  •