INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- martelde af
- martelde af
- martelde af
- martelde af
- martelden af
- martelden af
- martelden af
O.v.t. (Past)
- zal afmartelen
- zult afmartelen
- zal afmartelen
- zult afmartelen
- zult afmartelen
- zullen afmartelen
- zullen afmartelen
O.t.t.t. (Future)
- had afgemarteld
- had afgemarteld
- had afgemarteld
- had afgemarteld
- hadden afgemarteld
- hadden afgemarteld
- hadden afgemarteld
O.v.t.t. (Condicional)
- heb afgemarteld
- hebt afgemarteld
- heeft afgemarteld
- hebt afgemarteld
- hebben afgemarteld
- hebben afgemarteld
- hebben afgemarteld
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal afgemarteld hebben
- zult afgemarteld hebben
- zal afgemarteld hebben
- zult afgemarteld hebben
- zult afgemarteld hebben
- zullen afgemarteld hebben
- zullen afgemarteld hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou afgemarteld hebben
- zou afgemarteld hebben
- zou afgemarteld hebben
- zou afgemarteld hebben
- zouden afgemarteld hebben
- zouden afgemarteld hebben
- zouden afgemarteld hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen afgemarteld worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden afgemarteld worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)