NL.png afmaaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afmaaien

O.t.t. (Present)

  • maaide af
  • maaide af
  • maaide af
  • maaide af
  • maaiden af
  • maaiden af
  • maaiden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afmaaien
  • zult afmaaien
  • zal afmaaien
  • zult afmaaien
  • zult afmaaien
  • zullen afmaaien
  • zullen afmaaien

O.t.t.t. (Future)

  • had afgemaaid
  • had afgemaaid
  • had afgemaaid
  • had afgemaaid
  • hadden afgemaaid
  • hadden afgemaaid
  • hadden afgemaaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgemaaid
  • hebt afgemaaid
  • heeft afgemaaid
  • hebt afgemaaid
  • hebben afgemaaid
  • hebben afgemaaid
  • hebben afgemaaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgemaaid hebben
  • zult afgemaaid hebben
  • zal afgemaaid hebben
  • zult afgemaaid hebben
  • zult afgemaaid hebben
  • zullen afgemaaid hebben
  • zullen afgemaaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgemaaid hebben
  • zou afgemaaid hebben
  • zou afgemaaid hebben
  • zou afgemaaid hebben
  • zouden afgemaaid hebben
  • zouden afgemaaid hebben
  • zouden afgemaaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgemaaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgemaaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgemaaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgemaaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgemaaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgemaaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgemaaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgemaaid zijn
  •