INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aflichten

O.t.t. (Present)

• lichtte af
• lichtte af
• lichtte af
• lichtte af
• lichtten af
• lichtten af
• lichtten af

O.v.t. (Past)

• zal aflichten
• zult aflichten
• zal aflichten
• zult aflichten
• zult aflichten
• zullen aflichten
• zullen aflichten

O.t.t.t. (Future)

• had afgelicht
• had afgelicht
• had afgelicht
• had afgelicht
• hadden afgelicht
• hadden afgelicht
• hadden afgelicht

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgelicht
• hebt afgelicht
• heeft afgelicht
• hebt afgelicht
• hebben afgelicht
• hebben afgelicht
• hebben afgelicht

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgelicht hebben
• zult afgelicht hebben
• zal afgelicht hebben
• zult afgelicht hebben
• zult afgelicht hebben
• zullen afgelicht hebben
• zullen afgelicht hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgelicht hebben
• zou afgelicht hebben
• zou afgelicht hebben
• zou afgelicht hebben
• zouden afgelicht hebben
• zouden afgelicht hebben
• zouden afgelicht hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgelicht
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgelicht
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgelicht worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgelicht worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgelicht
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgelicht
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgelicht zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgelicht zijn
•