NL.png afkrijten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afkrijten

O.t.t. (Present)

  • krijtte af
  • krijtte af
  • krijtte af
  • krijtte af
  • krijtten af
  • krijtten af
  • krijtten af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afkrijten
  • zult afkrijten
  • zal afkrijten
  • zult afkrijten
  • zult afkrijten
  • zullen afkrijten
  • zullen afkrijten

O.t.t.t. (Future)

  • had afgekrijt
  • had afgekrijt
  • had afgekrijt
  • had afgekrijt
  • hadden afgekrijt
  • hadden afgekrijt
  • hadden afgekrijt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgekrijt
  • hebt afgekrijt
  • heeft afgekrijt
  • hebt afgekrijt
  • hebben afgekrijt
  • hebben afgekrijt
  • hebben afgekrijt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgekrijt hebben
  • zult afgekrijt hebben
  • zal afgekrijt hebben
  • zult afgekrijt hebben
  • zult afgekrijt hebben
  • zullen afgekrijt hebben
  • zullen afgekrijt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgekrijt hebben
  • zou afgekrijt hebben
  • zou afgekrijt hebben
  • zou afgekrijt hebben
  • zouden afgekrijt hebben
  • zouden afgekrijt hebben
  • zouden afgekrijt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgekrijt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgekrijt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgekrijt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgekrijt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgekrijt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgekrijt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgekrijt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgekrijt zijn
  •