NL.png antichambreren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • antichambreren

O.t.t. (Present)

  • antichambreerde
  • antichambreerde
  • antichambreerde
  • antichambreerde
  • antichambreerden
  • antichambreerden
  • antichambreerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal antichambreren
  • zult antichambreren
  • zal antichambreren
  • zult antichambreren
  • zult antichambreren
  • zullen antichambreren
  • zullen antichambreren

O.t.t.t. (Future)

  • had geantichambreerd
  • had geantichambreerd
  • had geantichambreerd
  • had geantichambreerd
  • hadden geantichambreerd
  • hadden geantichambreerd
  • hadden geantichambreerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geantichambreerd
  • hebt geantichambreerd
  • heeft geantichambreerd
  • hebt geantichambreerd
  • hebben geantichambreerd
  • hebben geantichambreerd
  • hebben geantichambreerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geantichambreerd hebben
  • zult geantichambreerd hebben
  • zal geantichambreerd hebben
  • zult geantichambreerd hebben
  • zult geantichambreerd hebben
  • zullen geantichambreerd hebben
  • zullen geantichambreerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geantichambreerd hebben
  • zou geantichambreerd hebben
  • zou geantichambreerd hebben
  • zou geantichambreerd hebben
  • zouden geantichambreerd hebben
  • zouden geantichambreerd hebben
  • zouden geantichambreerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •