INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- amplificeerde
- amplificeerde
- amplificeerde
- amplificeerde
- amplificeerden
- amplificeerden
- amplificeerden
O.v.t. (Past)
- zal amplificeren
- zult amplificeren
- zal amplificeren
- zult amplificeren
- zult amplificeren
- zullen amplificeren
- zullen amplificeren
O.t.t.t. (Future)
- had geamplificeerd
- had geamplificeerd
- had geamplificeerd
- had geamplificeerd
- hadden geamplificered
- hadden geamplificered
- hadden geamplificered
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geamplificeerd
- hebt geamplificeerd
- heeft geamplificeerd
- hebt geamplificeerd
- hebben geamplificeerd
- hebben geamplificeerd
- hebben geamplificeerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geamplificeerd hebben
- zult geamplificeerd hebben
- zal geamplificeerd hebben
- zult geamplificeerd hebben
- zult geamplificeerd hebben
- zullen geamplificeerd hebben
- zullen geamplificeerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geamplificeerd hebben
- zou geamplificeerd hebben
- zou geamplificeerd hebben
- zou geamplificeerd hebben
- zouden geamplificeerd hebben
- zouden geamplificeerd hebben
- zouden geamplificeerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen geamplificeerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden geamplificeerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen geamplificeerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden geamplificeerd zijn
-