NL.png amanderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • amanderen

O.t.t. (Present)

  • amandeerde
  • amandeerde
  • amandeerde
  • amandeerde
  • amandeerden
  • amandeerden
  • amandeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal amanderen
  • zult amanderen
  • zal amanderen
  • zult amanderen
  • zult amanderen
  • zullen amanderen
  • zullen amanderen

O.t.t.t. (Future)

  • had geamandeerd
  • had geamandeerd
  • had geamandeerd
  • had geamandeerd
  • hadden geamandeerd
  • hadden geamandeerd
  • hadden geamandeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geamandeerd
  • hebt geamandeerd
  • heeft geamandeerd
  • hebt geamandeerd
  • hebben geamandeerd
  • hebben geamandeerd
  • hebben geamandeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geamandeerd hebben
  • zult geamandeerd hebben
  • zal geamandeerd hebben
  • zult geamandeerd hebben
  • zult geamandeerd hebben
  • zullen geamandeerd hebben
  • zullen geamandeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geamandeerd hebben
  • zou geamandeerd hebben
  • zou geamandeerd hebben
  • zou geamandeerd hebben
  • zouden geamandeerd hebben
  • zouden geamandeerd hebben
  • zouden geamandeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geamandeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geamandeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geamandeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geamandeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geamandeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geamandeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geamandeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geamandeerd zijn
  •