INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- ambuleerde
- ambuleerde
- ambuleerde
- ambuleerde
- ambuleerden
- ambuleerden
- ambuleerden
O.v.t. (Past)
- zal ambuleren
- zult ambuleren
- zal ambuleren
- zult ambuleren
- zult ambuleren
- zullen ambuleren
- zullen ambuleren
O.t.t.t. (Future)
- had geambuleerd
- had geambuleerd
- had geambuleerd
- had geambuleerd
- hadden geambuleerd
- hadden geambuleerd
- hadden geambuleerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geambuleerd
- hebt geambuleerd
- heeft geambuleerd
- hebt geambuleerd
- hebben geambuleerd
- hebben geambuleerd
- hebben geambuleerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geambuleerd hebben
- zult geambuleerd hebben
- zal geambuleerd hebben
- zult geambuleerd hebben
- zult geambuleerd hebben
- zullen geambuleerd hebben
- zullen geambuleerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geambuleerd hebben
- zou geambuleerd hebben
- zou geambuleerd hebben
- zou geambuleerd hebben
- zouden geambuleerd hebben
- zouden geambuleerd hebben
- zouden geambuleerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)