NL.png ambreren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ambreren

O.t.t. (Present)

  • ambreerde
  • ambreerde
  • ambreerde
  • ambreerde
  • ambreerden
  • ambreerden
  • ambreerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal ambreren
  • zult ambreren
  • zal ambreren
  • zult ambreren
  • zult ambreren
  • zullen ambreren
  • zullen ambreren

O.t.t.t. (Future)

  • had geambreerd
  • had geambreerd
  • had geambreerd
  • had geambreerd
  • hadden geambreerd
  • hadden geambreerd
  • hadden geambreerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geambreerd
  • hebt geambreerd
  • heeft geambreerd
  • hebt geambreerd
  • hebben geambreerd
  • hebben geambreerd
  • hebben geambreerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geambreerd hebben
  • zult geambreerd hebben
  • zal geambreerd hebben
  • zult geambreerd hebben
  • zult geambreerd hebben
  • zullen geambreerd hebben
  • zullen geambreerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geambreerd hebben
  • zou geambreerd hebben
  • zou geambreerd hebben
  • zou geambreerd hebben
  • zouden geambreerd hebben
  • zouden geambreerd hebben
  • zouden geambreerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geambreerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geambreerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geambreerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geambreerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geambreerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geambreerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geambreerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geambreerd zijn
  •