NL.png alleenlaten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • alleenlaten

O.t.t. (Present)

  • liet alleen
  • liet alleen
  • liet alleen
  • liet alleen
  • lieten alleen
  • lieten alleen
  • lieten alleen
 

O.v.t. (Past)

  • zal alleenlaten
  • zult alleenlaten
  • zal alleenlaten
  • zult alleenlaten
  • zult alleenlaten
  • zullen alleenlaten
  • zullen alleenlaten

O.t.t.t. (Future)

  • had alleengelaten
  • had alleengelaten
  • had alleengelaten
  • had alleengelaten
  • hadden alleengelaten
  • hadden alleengelaten
  • hadden alleengelaten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb alleengelaten
  • hebt alleengelaten
  • heeft alleengelaten
  • hebt alleengelaten
  • hebben alleengelaten
  • hebben alleengelaten
  • hebben alleengelaten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal alleengelaten hebben
  • zult alleengelaten hebben
  • zal alleengelaten hebben
  • zult alleengelaten hebben
  • zult alleengelaten hebben
  • zullen alleengelaten hebben
  • zullen alleengelaten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou alleengelaten hebben
  • zou alleengelaten hebben
  • zou alleengelaten hebben
  • zou alleengelaten hebben
  • zouden alleengelaten hebben
  • zouden alleengelaten hebben
  • zouden alleengelaten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden alleengelaten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden alleengelaten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen alleengelaten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden alleengelaten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn alleengelaten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was alleengelaten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen alleengelaten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden alleengelaten zijn
  •