NL.png agaceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • agaceren

O.t.t. (Present)

  • agacerde
  • agacerde
  • agacerde
  • agacerde
  • agaceerden
  • agaceerden
  • agaceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal agaceren
  • zult agaceren
  • zal agaceren
  • zult agaceren
  • zult agaceren
  • zullen agaceren
  • zullen agaceren

O.t.t.t. (Future)

  • had geagaceerd
  • had geagaceerd
  • had geagaceerd
  • had geagaceerd
  • hadden geagaceerd
  • hadden geagaceerd
  • hadden geagaceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geagaceerd
  • hebt geagaceerd
  • heeft geagaceerd
  • hebt geagaceerd
  • hebben geagaceerd
  • hebben geagaceerd
  • hebben geagaceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geagaceerd hebben
  • zult geagaceerd hebben
  • zal geagaceerd hebben
  • zult geagaceerd hebben
  • zult geagaceerd hebben
  • zullen geagaceerd hebben
  • zullen geagaceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geagaceerd hebben
  • zou geagaceerd hebben
  • zou geagaceerd hebben
  • zou geagaceerd hebben
  • zouden geagaceerd hebben
  • zouden geagaceerd hebben
  • zouden geagaceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geagaceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geagaceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geagaceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geagaceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geagaceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geagaceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geagaceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geagaceerd zijn
  •