NL.png afkleuren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afkleuren

O.t.t. (Present)

  • kleurde af
  • kleurde af
  • kleurde af
  • kleurde af
  • kleurden af
  • kleurden af
  • kleurden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afkleuren
  • zult afkleuren
  • zal afkleuren
  • zult afkleuren
  • zult afkleuren
  • zullen afkleuren
  • zullen afkleuren

O.t.t.t. (Future)

  • had afgekleurd
  • had afgekleurd
  • had afgekleurd
  • had afgekleurd
  • hadden afgekleurd
  • hadden afgekleurd
  • hadden afgekleurd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgekleurd
  • hebt afgekleurd
  • heeft afgekleurd
  • hebt afgekleurd
  • hebben afgekleurd
  • hebben afgekleurd
  • hebben afgekleurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgekleurd hebben
  • zult afgekleurd hebben
  • zal afgekleurd hebben
  • zult afgekleurd hebben
  • zult afgekleurd hebben
  • zullen afgekleurd hebben
  • zullen afgekleurd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgekleurd hebben
  • zou afgekleurd hebben
  • zou afgekleurd hebben
  • zou afgekleurd hebben
  • zouden afgekleurd hebben
  • zouden afgekleurd hebben
  • zouden afgekleurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgekleurd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgekleurd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgekleurd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgekleurd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgekleurd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgekleurd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgekleurd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgekleurd zijn
  •