NL.png afklemmen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afklemmen

O.t.t. (Present)

  • klemde af
  • klemde af
  • klemde af
  • klemde af
  • klemden af
  • klemden af
  • klemden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afklemmen
  • zult afklemmen
  • zal afklemmen
  • zult afklemmen
  • zult afklemmen
  • zullen afklemmen
  • zullen afklemmen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgeklemd
  • had afgeklemd
  • had afgeklemd
  • had afgeklemd
  • hadden afgeklemd
  • hadden afgeklemd
  • hadden afgeklemd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgeklemd
  • hebt afgeklemd
  • heeft afgeklemd
  • hebt afgeklemd
  • hebben afgeklemd
  • hebben afgeklemd
  • hebben afgeklemd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgeklemd hebben
  • zult afgeklemd hebben
  • zal afgeklemd hebben
  • zult afgeklemd hebben
  • zult afgeklemd hebben
  • zullen afgeklemd hebben
  • zullen afgeklemd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgeklemd hebben
  • zou afgeklemd hebben
  • zou afgeklemd hebben
  • zou afgeklemd hebben
  • zouden afgeklemd hebben
  • zouden afgeklemd hebben
  • zouden afgeklemd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgeklemd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgeklemd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgeklemd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgeklemd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgeklemd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgeklemd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgeklemd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgeklemd zijn
  •