INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afklauteren

O.t.t. (Present)

• klauterde af
• klauterde af
• klauterde af
• klauterde af
• klauterden af
• klauterden af
• klauterden af

O.v.t. (Past)

• zal afklauteren
• zult afklauteren
• zal afklauteren
• zult afklauteren
• zult afklauteren
• zullen afklauteren
• zullen afklauteren

O.t.t.t. (Future)

• was afgeklauterd
• was afgeklauterd
• was afgeklauterd
• was afgeklauterd
• waren afgeklauterd
• waren afgeklauterd
• waren afgeklauterd

O.v.t.t. (Condicional)

• ben afgeklauterd
• bent afgeklauterd
• is afgeklauterd
• bent afgeklauterd
• zijn afgeklauterd
• zijn afgeklauterd
• zijn afgeklauterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgeklauterd zijn
• zult afgeklauterd zijn
• zal afgeklauterd zijn
• zult afgeklauterd zijn
• zult afgeklauterd zijn
• zullen afgeklauterd zijn
• zullen afgeklauterd zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgeklauterd zijn
• zou afgeklauterd zijn
• zou afgeklauterd zijn
• zou afgeklauterd zijn
• zouden afgeklauterd zijn
• zouden afgeklauterd zijn
• zouden afgeklauterd zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•