NL.png afkeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afkeren

O.t.t. (Present)

  • keerde af
  • keerde af
  • keerde af
  • keerde af
  • keerden af
  • keerden af
  • keerden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afkeren
  • zult afkeren
  • zal afkeren
  • zult afkeren
  • zult afkeren
  • zullen afkeren
  • zullen afkeren

O.t.t.t. (Future)

  • had afgekeerd
  • had afgekeerd
  • had afgekeerd
  • had afgekeerd
  • hadden afgekeerd
  • hadden afgekeerd
  • hadden afgekeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgekeerd
  • hebt afgekeerd
  • heeft afgekeerd
  • hebt afgekeerd
  • hebben afgekeerd
  • hebben afgekeerd
  • hebben afgekeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgekeerd hebben
  • zult afgekeerd hebben
  • zal afgekeerd hebben
  • zult afgekeerd hebben
  • zult afgekeerd hebben
  • zullen afgekeerd hebben
  • zullen afgekeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgekeerd hebben
  • zou afgekeerd hebben
  • zou afgekeerd hebben
  • zou afgekeerd hebben
  • zouden afgekeerd hebben
  • zouden afgekeerd hebben
  • zouden afgekeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgekeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgekeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgekeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgekeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgekeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgekeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgekeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgekeerd zijn
  •