NL.png afgorden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afgorden

O.t.t. (Present)

  • gordde af
  • gordde af
  • gordde af
  • gordde af
  • gordden af
  • gordden af
  • gordden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afgorden
  • zult afgorden
  • zal afgorden
  • zult afgorden
  • zult afgorden
  • zullen afgorden
  • zullen afgorden

O.t.t.t. (Future)

  • had afgegord
  • had afgegord
  • had afgegord
  • had afgegord
  • hadden afgegord
  • hadden afgegord
  • hadden afgegord
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgegord
  • hebt afgegord
  • heeft afgegord
  • hebt afgegord
  • hebben afgegord
  • hebben afgegord
  • hebben afgegord

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgegord hebben
  • zult afgegord hebben
  • zal afgegord hebben
  • zult afgegord hebben
  • zult afgegord hebben
  • zullen afgegord hebben
  • zullen afgegord hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgegord hebben
  • zou afgegord hebben
  • zou afgegord hebben
  • zou afgegord hebben
  • zouden afgegord hebben
  • zouden afgegord hebben
  • zouden afgegord hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgegord
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgegord
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgegord worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgegord worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgegord
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgegord
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgegord zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgegord zijn
  •