NL.png affolteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • affolteren

O.t.t. (Present)

  • folterde af
  • folterde af
  • folterde af
  • folterde af
  • folterden af
  • folterden af
  • folterden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal affolteren
  • zult affolteren
  • zal affolteren
  • zult affolteren
  • zult affolteren
  • zullen affolteren
  • zullen affolteren

O.t.t.t. (Future)

  • had afgefolterd
  • had afgefolterd
  • had afgefolterd
  • had afgefolterd
  • hadden afgefolterd
  • hadden afgefolterd
  • hadden afgefolterd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgefolterd
  • hebt afgefolterd
  • heeft afgefolterd
  • hebt afgefolterd
  • hebben afgefolterd
  • hebben afgefolterd
  • hebben afgefolterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgefolterd hebben
  • zult afgefolterd hebben
  • zal afgefolterd hebben
  • zult afgefolterd hebben
  • zult afgefolterd hebben
  • zullen afgefolterd hebben
  • zullen afgefolterd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgefolterd hebben
  • zou afgefolterd hebben
  • zou afgefolterd hebben
  • zou afgefolterd hebben
  • zouden afgefolterd hebben
  • zouden afgefolterd hebben
  • zouden afgefolterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgefolterd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgefolterd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgefolterd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgefolterd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgefolterd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgefolterd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgefolterd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgefolterd zijn
  •