INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afdweilen

O.t.t. (Present)

• dweilde af
• dweilde af
• dweilde af
• dweilde af
• dweilden af
• dweilden af
• dweilden af

O.v.t. (Past)

• zal afdweilen
• zult afdweilen
• zal afdweilen
• zult afdweilen
• zult afdweilen
• zullen afdweilen
• zullen afdweilen

O.t.t.t. (Future)

• had afgedweild
• had afgedweild
• had afgedweild
• had afgedweild
• hadden afgedweild
• hadden afgedweild
• hadden afgedweild

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgedweild
• hebt afgedweild
• heeft afgedweild
• hebt afgedweild
• hebben afgedweild
• hebben afgedweild
• hebben afgedweild

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgedweild hebben
• zult afgedweild hebben
• zal afgedweild hebben
• zult afgedweild hebben
• zult afgedweild hebben
• zullen afgedweild hebben
• zullen afgedweild hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgedweild hebben
• zou afgedweild hebben
• zou afgedweild hebben
• zou afgedweild hebben
• zouden afgedweild hebben
• zouden afgedweild hebben
• zouden afgedweild hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgedweild
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgedweild
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgedweild worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgedweild worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgedweild
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgedweild
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgedweild zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgedweild zijn
•