NL.png afdwalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afdwalen

O.t.t. (Present)

  • dwaalde af
  • dwaalde af
  • dwaalde af
  • dwaalde af
  • dwaalden af
  • dwaalden af
  • dwaalden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afdwalen
  • zult afdwalen
  • zal afdwalen
  • zult afdwalen
  • zult afdwalen
  • zullen afdwalen
  • zullen afdwalen

O.t.t.t. (Future)

  • was afgedwaald
  • was afgedwaald
  • was afgedwaald
  • was afgedwaald
  • waren afgedwaald
  • waren afgedwaald
  • waren afgedwaald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben afgedwaald
  • bent afgedwaald
  • is afgedwaald
  • bent afgedwaald
  • zijn afgedwaald
  • zijn afgedwaald
  • zijn afgedwaald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgedwaald zijn
  • zult afgedwaald zijn
  • zal afgedwaald zijn
  • zult afgedwaald zijn
  • zult afgedwaald zijn
  • zullen afgedwaald zijn
  • zullen afgedwaald zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgedwaald zijn
  • zou afgedwaald zijn
  • zou afgedwaald zijn
  • zou afgedwaald zijn
  • zouden afgedwaald zijn
  • zouden afgedwaald zijn
  • zouden afgedwaald zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •