INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afborstelen

O.t.t. (Present)

• borstelde af
• borstelde af
• borstelde af
• borstelde af
• borstelden af
• borstelden af
• borstelden af

O.v.t. (Past)

• zal afborstelen
• zult afborstelen
• zal afborstelen
• zult afborstelen
• zult afborstelen
• zullen afborstelen
• zullen afborstelen

O.t.t.t. (Future)

• had afgeborsteld
• *
• *
• had afgeborsteld
• had afgeborsteld
• had afgeborsteld
• hadden afgeborsteld

O.v.t.t. (Condicional)

• heb afgeborsteld
• hebt afgeborsteld
• heeft afgeborsteld
• hebt afgeborsteld
• hebben afgeborsteld
• hebben afgeborsteld
• hebben afgeborsteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgeborsteldhebben
• zult afgeborsteldhebben
• zal afgeborsteldhebben
• zult afgeborsteldhebben
• zult afgeborsteldhebben
• zullen afgeborsteldhebben
• zullen afgeborsteldhebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgeborsteldhebben
• zou afgeborsteldhebben
• zou afgeborsteldhebben
• zou afgeborsteldhebben
• zouden afgeborsteldhebben
• zouden afgeborsteldhebben
• zouden afgeborsteldhebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden afgeborsteldhebben
•  

O.v.t. (Past)

• worden afgeborsteldhebben
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen afgeborsteldhebben worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden afgeborsteldhebben worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn afgeborsteldhebben
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was afgeborsteldhebben
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen afgeborsteldhebben zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden afgeborsteldhebben zijn
•