NL.png adouceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • adouceren

O.t.t. (Present)

  • adouceerde
  • adouceerde
  • adouceerde
  • adouceerde
  • adouceerden
  • adouceerden
  • adouceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal adouceren
  • zult adouceren
  • zal adouceren
  • zult adouceren
  • zult adouceren
  • zullen adouceren
  • zullen adouceren

O.t.t.t. (Future)

  • had geadouceerd
  • had geadouceerd
  • had geadouceerd
  • had geadouceerd
  • hadden geadouceerd
  • hadden geadouceerd
  • hadden geadouceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geadouceerd
  • hebt geadouceerd
  • heeft geadouceerd
  • hebt geadouceerd
  • hebben geadouceerd
  • hebben geadouceerd
  • hebben geadouceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geadouceerd hebben
  • zult geadouceerd hebben
  • zal geadouceerd hebben
  • zult geadouceerd hebben
  • zult geadouceerd hebben
  • zullen geadouceerd hebben
  • zullen geadouceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geadouceerd hebben
  • zou geadouceerd hebben
  • zou geadouceerd hebben
  • zou geadouceerd hebben
  • zouden geadouceerd hebben
  • zouden geadouceerd hebben
  • zouden geadouceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geadouceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geadouceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geadouceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geadouceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geadouceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geadouceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geadouceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geadouceerd zijn
  •