NL.png adoreren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • adoreren

O.t.t. (Present)

  • adoreerde
  • adoreerde
  • adoreerde
  • adoreerde
  • adoreerden
  • adoreerden
  • adoreerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal adoreren
  • zult adoreren
  • zal adoreren
  • zult adoreren
  • zult adoreren
  • zullen adoreren
  • zullen adoreren

O.t.t.t. (Future)

  • had geadoreerd
  • had geadoreerd
  • had geadoreerd
  • had geadoreerd
  • hadden geadoreerd
  • hadden geadoreerd
  • hadden geadoreerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geadoreerd
  • hebt geadoreerd
  • heeft geadoreerd
  • hebt geadoreerd
  • hebben geadoreerd
  • hebben geadoreerd
  • hebben geadoreerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geadoreerd hebben
  • zult geadoreerd hebben
  • zal geadoreerd hebben
  • zult geadoreerd hebben
  • zult geadoreerd hebben
  • zullen geadoreerd hebben
  • zullen geadoreerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geadoreerd hebben
  • zou geadoreerd hebben
  • zou geadoreerd hebben
  • zou geadoreerd hebben
  • zouden geadoreerd hebben
  • zouden geadoreerd hebben
  • zouden geadoreerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geadoreerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geadoreerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geadoreerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geadoreerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geadoreerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geadoreerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geadoreerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geadoreerd zijn
  •