NL.png actueren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • actueren

O.t.t. (Present)

  • actueerde
  • actueerde
  • actueerde
  • actueerde
  • actueerden
  • actueerden
  • actueerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal actueren
  • zult actueren
  • zal actueren
  • zult actueren
  • zult actueren
  • zullen actueren
  • zullen actueren

O.t.t.t. (Future)

  • had geactueerd
  • had geactueerd
  • had geactueerd
  • had geactueerd
  • hadden geactueerd
  • hadden geactueerd
  • hadden geactueerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geactueerd
  • hebt geactueerd
  • heeft geactueerd
  • hebt geactueerd
  • hebben geactueerd
  • hebben geactueerd
  • hebben geactueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geactueerd hebben
  • zult geactueerd hebben
  • zal geactueerd hebben
  • zult geactueerd hebben
  • zult geactueerd hebben
  • zullen geactueerd hebben
  • zullen geactueerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geactueerd hebben
  • zou geactueerd hebben
  • zou geactueerd hebben
  • zou geactueerd hebben
  • zouden geactueerd hebben
  • zouden geactueerd hebben
  • zouden geactueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geactueerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geactueerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geactueerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geactueerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geactueerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geactueerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geactueerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geactueerd zijn
  •