INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• achterstaan

O.t.t. (Present)

• stond achter
• stond achter
• stond achter
• stond achter
• stonden achter
• stonden achter
• stonden achter

O.v.t. (Past)

• zal achterstaan
• zult achterstaan
• zal achterstaan
• zult achterstaan
• zult achterstaan
• zullen achterstaan
• zullen achterstaan

O.t.t.t. (Future)

• had achtergestaan
• had achtergestaan
• had achtergestaan
• had achtergestaan
• hadden achtergestaan
• hadden achtergestaan
• hadden achtergestaan

O.v.t.t. (Condicional)

• heb achtergestaan
• hebt achtergestaan
• heeft achtergestaan
• hebt achtergestaan
• hebben achtergestaan
• hebben achtergestaan
• hebben achtergestaan

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal achtergestaan hebben
• zult achtergestaan hebben
• zal achtergestaan hebben
• zult achtergestaan hebben
• zult achtergestaan hebben
• zullen achtergestaan hebben
• zullen achtergestaan hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou achtergestaan hebben
• zou achtergestaan hebben
• zou achtergestaan hebben
• zou achtergestaan hebben
• zouden achtergestaan hebben
• zouden achtergestaan hebben
• zouden achtergestaan hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•