NL.png achterblijven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • achterblijven

O.t.t. (Present)

  • bleef achter
  • bleef achter
  • bleef achter
  • bleef achter
  • bleven achter
  • bleven achter
  • bleven achter
 

O.v.t. (Past)

  • zal achterblijven
  • zult achterblijven
  • zal achterblijven
  • zult achterblijven
  • zult achterblijven
  • zullen achterblijven
  • zullen achterblijven

O.t.t.t. (Future)

  • was achtergebleven
  • was achtergebleven
  • was achtergebleven
  • was achtergebleven
  • waren achtergebleven
  • waren achtergebleven
  • waren achtergebleven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben achtergebleven
  • bent achtergebleven
  • is achtergebleven
  • bent achtergebleven
  • zijn achtergebleven
  • zijn achtergebleven
  • zijn achtergebleven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal achtergebleven zijn
  • zult achtergebleven zijn
  • zal achtergebleven zijn
  • zult achtergebleven zijn
  • zult achtergebleven zijn
  • zullen achtergebleven zijn
  • zullen achtergebleven zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou achtergebleven zijn
  • zou achtergebleven zijn
  • zou achtergebleven zijn
  • zou achtergebleven zijn
  • zouden achtergebleven zijn
  • zouden achtergebleven zijn
  • zouden achtergebleven zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •