INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• accoucheren

O.t.t. (Present)

• accoucheerde
• accoucheerde
• accoucheerde
• accoucheerde
• accoucheerden
• accoucheerden
• accoucheerden

O.v.t. (Past)

• zal accoucheren
• zult accoucheren
• zal accoucheren
• zult accoucheren
• zult accoucheren
• zullen accoucheren
• zullen accoucheren

O.t.t.t. (Future)

• had geaccoucheerd
• had geaccoucheerd
• had geaccoucheerd
• had geaccoucheerd
• hadden geaccoucheerd
• hadden geaccoucheerd
• hadden geaccoucheerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geaccoucheerd
• hebt geaccoucheerd
• heeft geaccoucheerd
• hebt geaccoucheerd
• hebben geaccoucheerd
• hebben geaccoucheerd
• hebben geaccoucheerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geaccoucheerd hebben
• zult geaccoucheerd hebben
• zal geaccoucheerd hebben
• zult geaccoucheerd hebben
• zult geaccoucheerd hebben
• zullen geaccoucheerd hebben
• zullen geaccoucheerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geaccoucheerd hebben
• zou geaccoucheerd hebben
• zou geaccoucheerd hebben
• zou geaccoucheerd hebben
• zouden geaccoucheerd hebben
• zouden geaccoucheerd hebben
• zouden geaccoucheerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geaccoucheerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden geaccoucheerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geaccoucheerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geaccoucheerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geaccoucheerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geaccoucheerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geaccoucheerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geaccoucheerd zijn
•