NL.png zwaaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zwaaien

O.t.t. (Present)

  • zwaaide
  • zwaaide
  • zwaaide
  • zwaaide
  • zwaaiden
  • zwaaiden
  • zwaaiden
 

O.v.t. (Past)

  • zal zwaaien
  • zult zwaaien
  • zal zwaaien
  • zult zwaaien
  • zult zwaaien
  • zullen zwaaien
  • zullen zwaaien

O.t.t.t. (Future)

  • had gezwaaid
  • had gezwaaid
  • had gezwaaid
  • had gezwaaid
  • hadden gezwaaid
  • hadden gezwaaid
  • hadden gezwaaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gezwaaid
  • hebt gezwaaid
  • heeft gezwaaid
  • hebt gezwaaid
  • hebben gezwaaid
  • hebben gezwaaid
  • hebben gezwaaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gezwaaid hebben
  • zult gezwaaid hebben
  • zal gezwaaid hebben
  • zult gezwaaid hebben
  • zult gezwaaid hebben
  • zullen gezwaaid hebben
  • zullen gezwaaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gezwaaid hebben
  • zou gezwaaid hebben
  • zou gezwaaid hebben
  • zou gezwaaid hebben
  • zouden gezwaaid hebben
  • zouden gezwaaid hebben
  • zouden gezwaaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gezwaaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gezwaaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gezwaaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gezwaaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gezwaaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gezwaaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gezwaaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gezwaaid zijn
  •