NL.png zondigen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zondigen

O.t.t. (Present)

  • zondigde
  • zondigde
  • zondigde
  • zondigde
  • zondigden
  • zondigden
  • zondigden
 

O.v.t. (Past)

  • zal zondigen
  • zult zondigen
  • zal zondigen
  • zult zondigen
  • zult zondigen
  • zullen zondigen
  • zullen zondigen

O.t.t.t. (Future)

  • had gezondigd
  • had gezondigd
  • had gezondigd
  • had gezondigd
  • hadden gezondigd
  • hadden gezondigd
  • hadden gezondigd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gezondigd
  • hebt gezondigd
  • heeft gezondigd
  • hebt gezondigd
  • hebben gezondigd
  • hebben gezondigd
  • hebben gezondigd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gezondigd hebben
  • zult gezondigd hebben
  • zal gezondigd hebben
  • zult gezondigd hebben
  • zult gezondigd hebben
  • zullen gezondigd hebben
  • zullen gezondigd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gezondigd hebben
  • zou gezondigd hebben
  • zou gezondigd hebben
  • zou gezondigd hebben
  • zouden gezondigd hebben
  • zouden gezondigd hebben
  • zouden gezondigd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •