NL.png zegevieren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zegevieren

O.t.t. (Present)

  • zegevierde
  • zegevierde
  • zegevierde
  • zegevierde
  • zegevierden
  • zegevierden
  • zegevierden
 

O.v.t. (Past)

  • zal zegevieren
  • zult zegevieren
  • zal zegevieren
  • zult zegevieren
  • zult zegevieren
  • zullen zegevieren
  • zullen zegevieren

O.t.t.t. (Future)

  • had gezegevierd
  • had gezegevierd
  • had gezegevierd
  • had gezegevierd
  • hadden gezegevierd
  • hadden gezegevierd
  • hadden gezegevierd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gezegevierd
  • hebt gezegevierd
  • heeft gezegevierd
  • hebt gezegevierd
  • hebben gezegevierd
  • hebben gezegevierd
  • hebben gezegevierd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gezegevierd hebben
  • zult gezegevierd hebben
  • zal gezegevierd hebben
  • zult gezegevierd hebben
  • zult gezegevierd hebben
  • zullen gezegevierd hebben
  • zullen gezegevierd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gezegevierd hebben
  • zou gezegevierd hebben
  • zou gezegevierd hebben
  • zou gezegevierd hebben
  • zouden gezegevierd hebben
  • zouden gezegevierd hebben
  • zouden gezegevierd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •