NL.png voorstellen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • voorstellen

O.t.t. (Present)

  • stelde voor
  • stelde voor
  • stelde voor
  • stelde voor
  • stelden voor
  • stelden voor
  • stelden voor
 

O.v.t. (Past)

  • zal voorstellen
  • zult voorstellen
  • zal voorstellen
  • zult voorstellen
  • zult voorstellen
  • zullen voorstellen
  • zullen voorstellen

O.t.t.t. (Future)

  • had voorgesteld
  • had voorgesteld
  • had voorgesteld
  • had voorgesteld
  • hadden voorgesteld
  • hadden voorgesteld
  • hadden voorgesteld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb voorgesteld
  • hebt voorgesteld
  • heeft voorgesteld
  • hebt voorgesteld
  • hebben voorgesteld
  • hebben voorgesteld
  • hebben voorgesteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal voorgesteld hebben
  • zult voorgesteld hebben
  • zal voorgesteld hebben
  • zult voorgesteld hebben
  • zult voorgesteld hebben
  • zullen voorgesteld hebben
  • zullen voorgesteld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou voorgesteld hebben
  • zou voorgesteld hebben
  • zou voorgesteld hebben
  • zou voorgesteld hebben
  • zouden voorgesteld hebben
  • zouden voorgesteld hebben
  • zouden voorgesteld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden voorgesteld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden voorgesteld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen voorgesteld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden voorgesteld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn voorgesteld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was voorgesteld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen voorgesteld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden voorgesteld zijn
  •