NL.png vloeken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vloeken

O.t.t. (Present)

  • vloekte
  • vloekte
  • vloekte
  • vloekte
  • vloekten
  • vloekten
  • vloekten
 

O.v.t. (Past)

  • zal vloeken
  • zult vloeken
  • zal vloeken
  • zult vloeken
  • zult vloeken
  • zullen vloeken
  • zullen vloeken

O.t.t.t. (Future)

  • had gevloekt
  • had gevloekt
  • had gevloekt
  • had gevloekt
  • hadden gevloekt
  • hadden gevloekt
  • hadden gevloekt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gevloekt
  • hebt gevloekt
  • heeft gevloekt
  • hebt gevloekt
  • hebben gevloekt
  • hebben gevloekt
  • hebben gevloekt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gevloekt hebben
  • zult gevloekt hebben
  • zal gevloekt hebben
  • zult gevloekt hebben
  • zult gevloekt hebben
  • zullen gevloekt hebben
  • zullen gevloekt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gevloekt hebben
  • zou gevloekt hebben
  • zou gevloekt hebben
  • zou gevloekt hebben
  • zouden gevloekt hebben
  • zouden gevloekt hebben
  • zouden gevloekt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •