NL.png verzetten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verzetten

O.t.t. (Present)

  • verzette
  • verzette
  • verzette
  • verzette
  • verzetten
  • verzetten
  • verzetten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verzetten
  • zult verzetten
  • zal verzetten
  • zult verzetten
  • zult verzetten
  • zullen verzetten
  • zullen verzetten

O.t.t.t. (Future)

  • had verzet
  • had verzet
  • had verzet
  • had verzet
  • hadden verzet
  • hadden verzet
  • hadden verzet
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verzet
  • hebt verzet
  • heeft verzet
  • hebt verzet
  • hebben verzet
  • hebben verzet
  • hebben verzet

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verzet hebben
  • zult verzet hebben
  • zal verzet hebben
  • zult verzet hebben
  • zult verzet hebben
  • zullen verzet hebben
  • zullen verzet hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verzet hebben
  • zou verzet hebben
  • zou verzet hebben
  • zou verzet hebben
  • zouden verzet hebben
  • zouden verzet hebben
  • zouden verzet hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verzet
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verzet
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verzet worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verzet worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verzet
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verzet
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verzet zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verzet zijn
  •